Wat is de betekenis van Omtijgen?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Omtijgen

I. (alleen gebruikelijk in de verleden tijd en het verleden deelw. toog om, heeft en is omgetogen), (vero., dicht.) omtrekken, in de verschillende bet.: alzo togen zij om door het ganse land; II. (omtoog, heeft omtogen), (dicht., vooral in het verl.deelw.) omgeven, bedekken, bekleden: de bergen, met nevelen omtogen; de glans waarme...

Gerelateerde zoekopdrachten