Omkronkelen
I. (kronkelde om, heeft en is omgekronkeld), 1. in kronkels ombuigen: onder het lezen zit hij altijd met zijn vingers de bladen om te kronkelen; 2. in kronkelende beweging om iets heen lopen, zich er om heen slingeren: het beekje kronkelde in sierlijke bochten het weiland om; 3. in kronkels ombuigen, kromme plooien bekomen: het beh...