Wat is de betekenis van Oldenburger?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Oldenburger

I. zn. m. (-s), bewoner van of paard uit Oldenburg; II. bn., uit Oldenburg afkomstig: Oldenburger paard, zwaar warmbloedpaard, zeer geschikt als landbouwpaard.

2025-07-26
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Oldenburger

Paard van het Oldenburgse ras, dat op de Ned. warmbloedfokkerij grote invloed heeft gehad. de O. is al vele eeuwen oud. De doorslaande invloed van de belangrijkste stamvader Ruthard, de beperktheid van het Oldenburgse fokgebied en de eensgezinde en doelbewuste opvatting der fokkers, hebben aanleiding gegeven tot een niet onbelangrijke venvantschaps...

2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Oldenburger

bn. van, in, uit, betreffende Oldenburg: een koetspaard.