Nullus
a, um, gen. nullīus (zelden nulli), dat. nulli (zelden nullo, nullae) I. a. eig., geen, als adi., n. deūm metus, Liv., n. dum, nog geen, Liv., n. unus, geen enkele, Cic., ii nulli, niet een van hen, Cic., in de taal van het dagelijks leven soms = non, als nadrukkelijke ontkenning, Philotimus n. venit, Cic.;...