Wat is de betekenis van Nommer?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nommer

enz., zie nummer enz.

2025-07-23
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

nommer

getal(merk), (vraag)syfer; uitgawe (koerant); grootte (skoen); optrede (program); genommer, syfer in regte volgorde gee; van nommer voorsien, numereer.

2025-07-23
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Nommer

I. noemen; benoemen, aanstellen. beroepen (tot); nommer du nom de..., heten; II. se nommer, zijn naam noemen; zich noemen, heten.

2025-07-23
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Nommer

van ’t Lat. numerus = getal.

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Nommer

enz. zie NUMMER enz.

2025-07-23
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Nommer

Nommer, o. (-s), getalmerk, cijfer. *-BRIEFJE, (B. -N), o. (-s), briefje van een nommer voorzien. *-EN, bw. gel. (ik nommerde, heb genommerd), van een nommer voorzien, een nommer op iets plaatsen, met nommers teekenen. *-TEEKEN, o. (-en), merk op processtukken enz.