niet (ontkenning)
(ni:t) A. (-en; -je) [neen + iet] I. o. Eig. 1. niet iets, dat wat niet bestaat: God heeft de wereld uit het geschapen, getrokken, te voorschijn geroepen. Gez. als komt tot iet, kent hij zichzelve niet, wie in de wereld vrij snel vooruitkomt, is vol eigenwaan; in het zinken, vergaan; om, voor -, gratis of tevergeefs; te doen, vernietigen; te gaan...