Niet kunnen zien of velen dat de zon in het water schijnt
afgunstig zijn op het geluk, de gunst, die een ander te beurt valt; boos zijn omdat een ander iets geniet, „alsof de zon alleen voor hem moest schynen”, zegt Tuinman (1, 171). Of moet men denken aan: niet tevreden zijn met de afspiegeling van de zon in het water, maar van de directe zonnestraling willen genieten? Reeds in het Mnl. beken...