neukepitten
(19e eeuw) (inf.) zeuren, zaniken (om kleinigheden); vervelend doen. Syn.: neuken (2)*. • Mens zit toch niet te neukepitten en laat Sorsien met rust. (Herman Heijermans: Kamertjeszonde. 1898) • (F.A. Stoett: Nederlandsche speekwoorden en gezegden. 1923) • (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)