nefisch
(1900) (Barg.) lichaam. • Ik zeg je dat 'r niks mee is an te vangen. Ze zitte je te dicht op je nefisch (lichaam). (Bernard Canter: Twee weken bedelaar. 1900) • Nefis(ch) – lichaam. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)