Neervallen
(viel neer, is neergevallen), 1. op de grond vallen: hij viel dood neer; — werken tot men er bij neervalt, tot men niet meer kan; — uit de hemel vallen: de regen viel plassend neer; 2. neerknielen (uit eerbied): zij vielen voor zijn aangezicht neder; de vrouw kwam en viel voor hem neder; 3. instorten: totdat uw hoge muren nedervallen;...