Ne(d)erwerpen
(wierp neder, heeft nedergeworpen), 1. naar beneden, op de grond werpen: werp uw staf voor Farao’s aangezicht neder; 2. omverwerpen: gij hebt zijn vestingen nedergeworpen; 3. zich nederwerpen, knielen: ik werp mij neder voor het aangezicht des Heren.