Ne(d)ervlijen
(vlijde neder, heeft nedergevlijd), 1. in gemakkelijke houding neerleggen: het hoofd, een kind in zijn bedje nedervlijen; — zich neervlijen, zich zacht neerleggen: hij vlijde zich neer op het zachte mos; 2. in orde dicht naast of op elkander neerleggen : de turven op zolder neervlijen.