Wat is de betekenis van Nausĕo?

2025-07-29
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Nausĕo

1. zeeziek zijn, nauseans, zeeziek, Cic.; overdr. in ’t alg., misselijk zijn, moeten braken, walgen. 2. fig. walging gevoelen, afkeer krijgen; doen walgen, ontstemmen.