Wat is de betekenis van Nagel (2)?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Nagel (2)

Nagel m. (-s), kleine dunne spijker: draadnagel; ik zal er maar een paar nagels inslaan; — hoefnagel: het paard heeft een nagel verloren; — (Zuidn.) nagels met koppen slaan, doorslaande bewijzen geven; den nagel op den kop treffen, iets juist treffen; — houten pin; (scheepsb.) ronde, langwerpige houten cilinder waarmede de buite...