Wat is de betekenis van Muizen (1)?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Muizen (1)

Muizen (muisde, heeft gemuisd), muizen vangen, jacht op muizen maken; (fig.) het muist wat van katten komt, ieder volgt zijn aard; — (fig.) smakelijk zitten te eten en daarbij weinig praten; (fig.) de katjes, die muizen, mauwen niet, men kan niet eten en spreken tegelijk.