Mof
I. MOF m. (-fen), 1. oorspr. scheldn. voor de overlandse arbeiders en bedienden: een Westfaalse mof; later in ’t alg. voor Duitser; — (spr.) zo lomp als een mof; — zwijgen als een mof, volstrekt niets zeggen; 2. scheldnaam door Hollanders aan de bewoners van Gelderland, Overijsel enz. gegeven ; 3. (gew.) gro...