Wat is de betekenis van Moel?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Moel

m. (-en), (plat) mond: hou je moel!

2025-07-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

moel

(19e eeuw) (inf.) mond. 'Moelvechten': elkaar staan uitschelden. • As je bertaal ben, en nou en dan een moel opzet, durf niemand j' an, zelfs je aige moeder nie. (Marcellus Emants: Juffrouw Lina. 1888) • Moel! (k.m.a.), mond houden! (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899) • Va...

2025-07-24
Jargon & Slang van Soldaten

Marc De Coster (2017)

Moel

Moel - mond, vooral in de uitdr.: Moel houden!

2025-07-24
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

moel

(zn) mond, bek BM, EK, LC, WB.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

moel

v.-en; moelie, v. -s; Z.-N. broodtrog.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

moel

v. (-en) [bijvorm van muil] Plat. mond: hou je -!

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Moel

Moel m. (-en), (plat) mond: houd je moel!