Mogen
(mag, mocht, heeft gemoogd), 1. vermogen, tot iets in staat zijn: er zijn mogen, voor den dag kunnen komen, kunnen mededingen; — 2. van iets of iem. houden: zo iets mag ik horen; ik mag wel een grapje; — iem. (iets) mogen lijden ; ik mag hem niet; — denk je dat zo iets kan? het mocht wat, er is g...