Wat is de betekenis van misselijk?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Misselijk

bn. bw. (-er, -st), 1. onpasselijk, neiging tot braken hebbend: hij is, wordt misselijk ; — (zegsw.) zo misselijk als een kat; 2. een uiterst onaangename indruk makend, ellendig : een misselijke kerel; hij maakte er een misselijk figuur.

2025-07-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

misselijk

misselijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. tot braken geneigd Ik heb te veel kersen gegeten, waardoor ik misselijk ben. 2. een nare indruk makend, onuitstaanbaar Wat een misselijke streek is dat! Woordherkomst afgeleid van mis met het achterv...

2025-07-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

misselijk

misselijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: mis-se-lijk 1. met gevoel in je buik, alsof je moet overgeven ♢hij werd misselijk van al die taart 1. dat is niet misselijk [commentaar van iemand die ergens v...

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Misselijk

adj., mislik, raer, mâl.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

misselijk

bn., bw.; 1. zich niet wel, niet pleizierig gevoelende inz. toegepast op iem., die moet overgeven; onpasselijk: misselijk van de zware sigaar; 2. ongunstig, verkeerd, onaangenaam, ellendig, miserabel; naar: een misselijke boel; wat een misselijke praat, walgelijk! 3. hachelijk, vero.: misselijke omstandigheden.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

misselijk

('missələk) bn. en bw. (-er, -st) 1. onpasselijk, geneigd tot overgeven: hij werd van dat bedorven eten. 2. Veroud. hachelijk: in -e omstandigheden. 3. onaangenaam, ellendig: een -e kerel, vent; een heer; -e nukken; een voorval; zeuren.

2025-07-25
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Misselijk

(Got. missa-leiks) is niet afgeleid van mis (z. d. w.); het is nl. een samenstelling van ’t oude missa = verschillend en lika = gedaante (zie Lijk) dus : een verschillende gedaante hebbende, zich niet gelijk blijvend. Dit was ook bij ons de oudste bet., bijv.: ,,Natuur is misselijk', den eenen geeft zij moed, den ander maakt zij vreesach...

2025-07-25
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

misselijk

misselijk bn. 'zich ellendig voelend m.b.t. de spijsvertering' categorie: geleed woord Mnl. misselijc 'onderling verschillend, divers' in men vindet misselike bome jn arderike 'er zijn diverse bomen op aarde' [1287; VMNW], hets misselic 'het is onzeker' [1287; VMNW], Misselike tonghe ...: Duuts, Dietsch, Brab...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Misselijk

Misselijk bn. bw. (-er, -st), vreemd, wonderlijk, leelijk: zij is misselijk gekleed; — hachelijk, gevaarlijk: in misselijke omstandigheden verkeeren; het ziet er misselijk uit; — onpasselijk, neiging tot braken hebbend: hij is, wordt misselijk; zoodra ik rook, word ik misselijk; — walglijk: foei! wat een misselijke kerel; hij maak...