Misselijk
bn. bw. (-er, -st), 1. onpasselijk, neiging tot braken hebbend: hij is, wordt misselijk ; — (zegsw.) zo misselijk als een kat; 2. een uiterst onaangename indruk makend, ellendig : een misselijke kerel; hij maakte er een misselijk figuur.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. onpasselijk, neiging tot braken hebbend: hij is, wordt misselijk ; — (zegsw.) zo misselijk als een kat; 2. een uiterst onaangename indruk makend, ellendig : een misselijke kerel; hij maakte er een misselijk figuur.
Wiktionary (2019)
misselijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. tot braken geneigd ♢ Ik heb te veel kersen gegeten, waardoor ik misselijk ben. 2. een nare indruk makend, onuitstaanbaar ♢ Wat een misselijke streek is dat! Woordherkomst afgeleid van mis met het achterv...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Muiswerk Educatief (2017)
misselijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: mis-se-lijk 1. met gevoel in je buik, alsof je moet overgeven ♢hij werd misselijk van al die taart 1. dat is niet misselijk [commentaar van iemand die ergens v...
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw.; 1. zich niet wel, niet pleizierig gevoelende inz. toegepast op iem., die moet overgeven; onpasselijk: misselijk van de zware sigaar; 2. ongunstig, verkeerd, onaangenaam, ellendig, miserabel; naar: een misselijke boel; wat een misselijke praat, walgelijk! 3. hachelijk, vero.: misselijke omstandigheden.
Jozef Verschueren (1930)
('missələk) bn. en bw. (-er, -st) 1. onpasselijk, geneigd tot overgeven: hij werd van dat bedorven eten. 2. Veroud. hachelijk: in -e omstandigheden. 3. onaangenaam, ellendig: een -e kerel, vent; een heer; -e nukken; een voorval; zeuren.
J.Pluim (1911)
(Got. missa-leiks) is niet afgeleid van mis (z. d. w.); het is nl. een samenstelling van ’t oude missa = verschillend en lika = gedaante (zie Lijk) dus : een verschillende gedaante hebbende, zich niet gelijk blijvend. Dit was ook bij ons de oudste bet., bijv.: ,,Natuur is misselijk', den eenen geeft zij moed, den ander maakt zij vreesach...
Instituut voor de Nederlandse taal
misselijk bn. 'zich ellendig voelend m.b.t. de spijsvertering' categorie: geleed woord Mnl. misselijc 'onderling verschillend, divers' in men vindet misselike bome jn arderike 'er zijn diverse bomen op aarde' [1287; VMNW], hets misselic 'het is onzeker' [1287; VMNW], Misselike tonghe ...: Duuts, Dietsch, Brab...
J.H. van Dale (1898)
Misselijk bn. bw. (-er, -st), vreemd, wonderlijk, leelijk: zij is misselijk gekleed; — hachelijk, gevaarlijk: in misselijke omstandigheden verkeeren; het ziet er misselijk uit; — onpasselijk, neiging tot braken hebbend: hij is, wordt misselijk; zoodra ik rook, word ik misselijk; — walglijk: foei! wat een misselijke kerel; hij maak...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: