Wat is de betekenis van minderen?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Minderen

(minderde, heeft en is geminderd), 1. minder, kleiner worden, afnemen: de koude is heel wat geminderd ; de pijn mindert; de zieke mindert, gaat achteruit; 2. minder, geringer maken: een kous minderen, bij het breien het aantal steken minder maken; zeil minderen, door het wegnemen of reven van sommige zeilen ; — (f...

2025-07-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

minderen

minderen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mindere

2025-07-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

minderen

minderen - regelmatig werkwoord uitspraak: min-de-ren 1. minder of kleiner worden ♢de pijn begint al iets te minderen 1. vaart minderen [langzaam gaan rijden] 2. minde...

2025-07-25
Lexicon voor de kunstvakken

Wouter van Boesschoten, Wieneke van Breukelen, Ton Konings m.m.v Henriette Coppens, Eefje Lonis, Jos van Waterschoot & Simon Wienke (2002)

minderen

Minderen is het smaller maken van het werkstuk bij breien of haken; d.m.v. deze techniek kunnen ook gaatjes in het breiwerk worden gemaakt; m.o. enkele mindering en dubbele mindering.

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Minderen

v., minderje, minneresearje; vaart —, ynhâlde; (in hevigheid), saksearje, sakje; de pijn, regen mindert, de pine, it reinen lichtet hwat; (bij het breien), minderje, nearje.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

minderen

minderde, is (1), heeft (2) geminderd; 1. afnemen, kleiner worden: de voorraad gaat minderen; 2. kleiner, geringer enz. maken; in beide bet. dikwijls verminderen; zeilen minderen, door het wegnemen of reven van sommige zeilen.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

minderen

('minddrən) (minderde,heeft geminderd) I. (heeft) 1. Algm. minder, kleiner maken : zeil -. 2. Inz. bij het breien het aantal steken verminderen : een kous -. Tgst. meerderen. II. (is) minder, kleiner worden, afnemen : ons bier is mooi aan ’t -.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Minderen

Minderen (minderde, heeft en is geminderd), minder, kleiner maken of worden, afnemen: zijne uitgaven minderen; de koude is heel wat geminderd; de pijn mindert; de zieke mindert, wordt minder, gaat achteruit; eene kous minderen, bij het breien het aantal steken minder maken; zeil minderen, door het wegnemen of reven van sommige zeilen; de levensmidd...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Minderen

b.w. - Verminderen. Zeil minderen (door het wegnemen of inbinden van sommige zeilen, de vaart van het schip doen verminderen).