Wat is de betekenis van Mik (2)?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Mik (2)

Mik v. (-ken), boomtak in den vorm eener tweetandige vork; gaffelvormige steunbalk, stutpaal; (fig.) hij is binnen mikken, hij is geborgen, heeft zijne schaapjes op ’t droge; — (zeew.) oorspronkelijk de kruk waarop men de schietroers lei om te mikken; vandaar alle dwarshout dat tot steunsel dient; schoor; stutpaal, staander, steunsel;...

Gerelateerde zoekopdrachten