Wat is de betekenis van Mieter (2)?

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Mieter (2)

Mieter m. (-s), scheldwoord in zeer platte taal, iets zachter dan donder: wacht, jou mieter, ik zal je krijgen; in tal van aanwendingen als vloekwoord enz. voorkomend: om den mieter niet; vaak voor lichaam: hij heeft op zijn mieter gehad; een hooge mieter, een hoog personage.

Gerelateerde zoekopdrachten