Wat is de betekenis van Mier (3)?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Mier (3)

Mier v. (plantk.) ook muur, murik, witte muur, kruipende muur, (gew.) hoenderbeet, erf, vogelkruid geheeten: een der voornaamste onkruiden in tuinen, bouwlanden, en op weilanden, waar de graszode is weggenomen (stellaria media); — roode mier, roode basterdmuur: eene plant tot de sleutelbloemigen behoorende (anagallis arvensis).