mau
1 willen, zullen; 2 te (als toekomstwijzer); 3 mau ... mau ..., hetzij .. hetzij ...; (baik ...) maupun ..., (hetzij ...) hetzij ...; maupun, ofschoon, hoewel; maupun ... tetapi, wel(iswaar) ... maar ...; mau tak mau, met tegenzin, tegen wil en dank, nolens volens; maumu P, 1 zoals je wilt; 2 dat zou je wel willen; semau(-mau)nja, willekeurig; na...