Wat is de betekenis van matheid?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Matheid

v., 1. vermoeidheid; 2. matte kleur.

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

matheid

matheid - Zelfstandignaamwoord 1. stemming van een mens: vermoeid en onverschillig Als de eerste exitpolls binnenkomen, wordt er eerst wat aarzelend gejuicht. Pas bij de derde melding van de waarschijnlijke uitslag door de NOS klinken de zelffelicitaties overtuigend. Voor de aanvankelijke matheid wor...

2025-07-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

matheid

matheid - zelfstandig naamwoord uitspraak: mat-heid 1. gebrek aan energie en veerkracht ♢uit zijn gedrag spreekt een grote matheid Zelfstandig naamwoord: mat-heid de matheid Synoniemen vermoeidheid

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

matheid

('matheit) v. het →mat zijn.

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

matheid

v., 1. vermoeidheid; 2. matte kleur.

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Matheid

Matheid v. vermoeidheid; — matte kleur.

2025-07-24
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Matheid

Matheid, v. gmv. vermoeidheid.

2025-07-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)