Wat is de betekenis van Markolfus?

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Markolfus

(17e eeuw, vero.) schreeuwlelijk; praatjesmaker; zwetser; babbelaar. • Nu Markolfus makop, malkus hoe salt hier locken? (G.A. Bredero: Spaanschen Brabander. 1618) • (F. Buitenrust Hettema, ‎J. H. van den Bosch, ‎Roeland Anthonie Kollewijn: Taal en Letteren. 1896) • Markolfus: denigrerende term voor praatjesmaker, schreeuwer...

Gerelateerde zoekopdrachten