Wat is de betekenis van Manhaft(ig)?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Manhaft(ig)

bn. bw. (-er, -st), vol mannelijke moed, koen, kloekmoedig: een manhaftige daad; zich manhaftig gedragen; — (iron.) parmantig: een manhaftig kereltje.