Wat is de betekenis van Mănĕo?

2025-07-24
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Mănĕo

mansi, mansum (2); 1. intr., blijven; impers., manebitur, men zal blijven, Cic., mansum oportuit, hij (men) had moeten blijven, Ter. | praegn., overnachten; blijven voortduren, nog bestaan, zich staande houden, ook = volharden, b.v. in amicitia, Cic., maneat, het blijve daarbij, Cic.; wachten = (voor iemd) weggelegd -, (...

Gerelateerde zoekopdrachten