Wat is de betekenis van mandrillen?

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

mandrillen

(1924) (Barg.) souteneurs. • Mooie Karel schrok hevig als hij op den Zeedijk, in de Warmoesstraat of op het Oudekerksplein, in de hachelijke kroegen een Volendammer of Urkertje tegenkwam, brave negocie-vrienden van vroeger. De pofbroeken herkenden hem nauwelijks onder de fladderende nachtvogels en de mandrillen die met de mootvlek peesden. (Is...

Gerelateerde zoekopdrachten