Wat is de betekenis van Luip?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Luip

m. (-en), (gew.) op zijn luipen liggen, op de loer liggen.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

luip

m. (-en) Gew. loer : op zijn -en liggen, te loeren liggen.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Luip

Luip m. (-en), (gew.) loer op zijn luipen liggen, op de loer liggen.

2025-07-25
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Luip

Luip, m. gmv. loer.