Lugar
m. plaats, plek, oord; plaats, stad, dorp, vlek; plaats, passage, tekst; plaats, tijd, gelegenheid; post, betrekking; oorzaak, motief, aanleiding; lugares comunes, pl. gemeenplaatsen; dar lugar a, aanleiding geven tot; en lugar de, in plaats van; no ha lugar, er zijn geen termen aanwezig; tener lugar, plaats hebben.