Wat is de betekenis van lonk?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lonk

m. (-en), korte, vriendelijke, soms zijdelingse, in ’t bijz. verliefde of lokkende blik die men iem. toewerpt : een handje, een lach en een lonkje ; iem. een lonk geven, toewerpen.

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lonk

lonk - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lonken ♢ Ik lonk 2. gebiedende wijs van lonken lonk! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lonken lonk je?

2025-07-28
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

lonk

lonk - verliefde of verlokkende blik. Hoe snoo zijn d’Harders en hoe lichtjes Sijn UT ... met een lonckje te bewegen, Amst. Pegas. 144 [1627].

2025-07-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

lonk

kort, vriendelike, veral verliefde of lokkende blik; kort, effens skewe oogwenk; gelonk, kort, vriendelike blik toewerp (verlief of lokkend); effens skeel kyk.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lonk

m. lonken (1 vriendelijke [zijdelingse] blik; 2 korte blik op iem. of iets): 1. kusjes, lachjes, lonkjes; 2. trachten een lonk in de spiegel te krijgen om te zien of.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

lonk

m. (-en; -je) [msch. ~ loens] 1. korte, vriendelijke, soms zijdelingse blik : hij gaf haar een handje, een lach en een -je; een uitschieten; iemand een geven, toewerpen; der zonne doordringt de ziel. 2. Algm. korte blik : hij trachtte een in de spiegel te krijgen om te zien of zijn das nog goed zat.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Lonk

Lonk m. (-en), vriendelijke oogwenk, waarbij het oog, met vernauwing der oogleden, een weinig ter zijde wordt getrokken: iem. een lonk toewerpen. LONKJE, o. (-s).

2025-07-28
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Lonk

Lonk, m. (-en), vriendelijke oogwenk. *-AARD, m. (-s), die lonkt. *-EN, ow. gel. (ik lonkte, heb gelonkt), eenen lonk of lonken toewerpen, belonken; loensch -, scheel zien. *-END, bn. -e oogen, oogen die verliefdheid verraden. *-ER, m., *-STER, v. (-s), die lonkt; die scheel ziet. *-ING, v. het lonken. *-JE, (B. -N), o. (-s).

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)