Wat is de betekenis van Lollen (1)?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Lollen (1)

Lollen (lolde, heeft gelold), mauwen, krollen* (van katten); — (fig.) (plat) schreeuwend, slecht zingen: lollend langs de straat loopen; — zeuren, zotteklap uitslaan: den ganschen avond zat hij te lollen.