Wat is de betekenis van Lodder?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lodder

m. (-s), (Zuidn.) 1. loeder; slordige vrouw; 2. lomp, lor prul.

2025-07-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

lodder

(1909) (< West-fries, kind.) grote stuiter. • Een deel is met lodders (groote stuiters) aan 't schieten, anderen zijn aan 't kluten, kloeten, dompen of storten (knikkers werpen in een kuiltje en uit 't oneven of even aantal, dat er uitspringt, zien wien alles toekomt), terwijl een andere afdeeling aan 't botten of spatten is (de eerste spel...

2025-07-23
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

lodder

Ter aand. van waardeloze personen of zaken: liederlijk persoon, loeder, smeerlap, schoft; soms bep.: slordige vrouw; - m. betr. t. zaken: lomp, flard; ook: vod, lor, prul. Ze schenen ... aan ’t vechten geweest te zijn, want hun heel gezicht was kapot geslagen en gekrabd, en hun kleeren waren in lodders, CLAES 1933, 282. Zijn schilderijen ......

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lodder

m. lodders (Z.-N. lomp, lor).

2025-07-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

lodder

m. en v. (-s; -tje) [~ liederlijk] 1. liederlijke persoon. 2. Verzw. arme drommel.

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Lodder

Lodder m. (-s), loeder.

2025-07-23
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Lodder

Lodder, m. (-s), *...BOEF, m. (...ven), lompe vlegel; wellusteling. *-EN, ow. gel. (ik lodderde, heb gelodderd), verliefd zijn en dit wellustiglijk toonen; (fig.) uit luiheid in bed liggen. *-GEZIGT, *-OOG, o. (-en), wellustige blik. *-IG, bn. en bijw. (-er, -st), -LIJK, bijw. wellustig, -lijk, geil, verliefd; dartel, vriendelijk. *-OOG, m. en...