Wat is de betekenis van Lijvig?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lijvig

bn. (-er, -st), 1. dik, zwaar van lijf: een lijvige vrouw; 2. zwaar, dik : vette, zware, lijvige tabak ; een lijvig pakket; een lijvig boekdeel; 3. omvangrijk, uitvoerig : een lijvig rapport; 4. (van vloeistoffen en dranken) dik, gebonden, taai: lijvige stroop; 5. (van wijn) rijk aan zouten en extractstoffe...

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lijvig

lijvig - Bijvoeglijk naamwoord 1. groot, zwaar en dik vooral van boeken De grote van Dale is een zeer lijvig boek. Woordherkomst afgeleid van lijf met het achtervoegsel -ig

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

lijvig

lijvig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: lij-vig 1. erg breed of met een grote omvang ♢ hij heeft een lijvig boek geschreven Bijvoeglijk naamwoord: lij-vig ... is lijviger dan ... het l...

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Lijvig

ad)., livich, grou, groulivich.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lijvig

bn. (dik, zwaar): een lijvig boek, een lijvig rapport, van grote omvang, dik; ook van vloeistoffen, de tegenst. is waterdun, b.v. stroop is een lijvige stof.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

lijvig

bn. en bw. (-er, -st) 1. zwaar van lijf of buik: een -e hond; een vrouwmens. Syn. ➝ dik. 2. zwaar, dik, omvangrijk; een boek, rapport. 3. dik, stevig: -e stroop.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

lijvig

bn. (-er, -st), 1. dik, zwaar van lijf: wie is die lijvige vrouw?; 2. zwaar, dik: een pakket; een lijvig boekdeel; 3. omvangrijk, uitvoerig: een lijvig rapport; 4. (van vloeistoffen en dranken) dik, gebonden, taai: lijvige stroop.

2025-07-28
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

lijvig

lijvig zn. 'corpulent, dik' categorie: geleed woord Mnl. livech 'levenskrachtig, springlevend' [1240; Bern.], dattu sijs lanc livech op der erden 'opdat je lang op de aarde zult mogen leven' [1384-95; MNW-P], soe livech ... dat sekerlijc sijn leven linct 'zo levenskrachtig, dat zijn leven zeker langer zal duren'...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Lijvig

Lijvig bn. (-er, -st), dik, zwaar van lijf of buik eene lijvige vrouw; — (fig.) zwaar, dik: een lijvig boekdeel; een lijvig rapport, omvangrijk, uitvoerig; (van vloeistoffen en dranken) dik, stevig lijvige stroop. LIJVIGHEID, v. dikbuikigheid; dikte: zwaarte.