Lessenaar
m. (-s), 1. schuin blad op voetstuk of als bovendeel van een kast- of tafelvormig meubel waarvan men zich bij het schrijven en lezen bedient: aan de lessenaar staan, klerk zijn; aan de lessenaar zitten, ambtenaar zijn; — meubel waarop bij het zingen of bij het maken van muziek het muziekblad ligt; — (R.-K.) schuin blad w...