Wat is de betekenis van leengoed?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Leengoed

o. (-eren), als leen bezeten goed.

2025-07-25
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

leengoed

leengoed - Feodale landgoederen of stukken land die worden gebruikt in ruil voor diensten aan een meerdere, die de eigenaar van het land blijft.

2025-07-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

leengoed

woorde in moedertaal oorgeneem uit ander tale.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

leengoed

o. leengoederen (leen 1.).

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

leengoed

('le:n) o. (-eren) goed als leen uitgegeven.

2025-07-25
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-25
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)