Lafbek
m. (-ken), 1. iem. die laffe, flauwe praatjes verkoopt; 2. bloodaard.
Wiktionary (2019)
lafbek - Zelfstandignaamwoord 1. (scheldwoord) iemand die niet durft voor zichzelf op te komen ♢ Wat een stelletje lafbekken zijn dat, zeg!
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Marc de Coster (2007)
flauwerik (in deze betekenis verouderd); (thans) vreesachtig persoon, lafaard. Wat! moest ik als een lafbek zijn blijven staan, kijken, hoe kwalijk zij haar kind behandelde? (Jacob van Lennep, De pleegzoon, 1833) Ik veracht mezelf, ik ben een lafbek. (Jan Wolkers, Brandende liefde, 1981)
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: