Wat is de betekenis van Lade?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Lade

eilandje tegenover Mile'te, waar in 494 de vloot der Io'niërs, in 500 onder Arista'goras tegen de Perzen opgestaan, vernietigd werd.

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

lade

(1991) (Wageningen, stud.) huis waar knorren* wonen. • Lade (Wag.) knorrig (corps)huis. (Albert Gillissen & Paul Olden: Het eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 1991) • Lade. Een studentenhuis waar knorren wonen (http://studenten-woordenboek.nl, ongedateerd)

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lade

lade - Zelfstandignaamwoord 1. een platte uitschuifbare bak in een meubelstuk, bedoeld als bergplaats van losse voorwerpen Het legde het afgedroogde bestek in de ene lade en de onderzetters in de andere. Woordherkomst Verwant met het Oudsaksische hladha en Oudnoordse hladhi. Sy...

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

lade

lade - zelfstandig naamwoord uitspraak: la-de 1. bak in een bureau of kast die je open en dicht kunt schuiven ♢ je rode sokken zitten in de bovenste lade Zelfstandig naamwoord: la-de de lade ...

2025-07-28
Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

LADE

Lade (Λαδη), ca. 3 km lang eilandje voor de ingang van de haven van het antieke → Milete; thans, tengevolge van het dichtslibben van de Golf van Milete slechts een hoogte in het moerassige mondingsgebied van de Maeander, op een afstand van ca. 2 km van de kust. Bij Lade leed de vloot van de Ioniërs tijdens de ionische opstand een zware en...

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Lade

s., laed (it).

2025-07-28
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

lade

laden, beladen.

2025-07-28
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Lade

lade; eikenhouten kist.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

lade

('la:də) v. (-n; laatje) [laden] 1. Algm. schuifbak in een → tafel of kast: geld-, schuif-, tafel-, toonbanklade; een uittrekken, inschuiven; een geheime -; aan ’t laatje zitten, over ’t geld beschikken; een lichten, het geld eruit stelen. 2. Inz. asbak in een kachel.