kutzak
(1994) (scheldw.) onaangenaam iemand. Samentrekking van kut* en klootzak*? • Weer thuis sprak hij zijn grinnikende vader een week lang aan met ‘kutzak’. (Inigo Meerman: Donatello en Moerlemei. Twee novellen. 1994) • We hebben vanmiddag godverdomme voor niks oorlog staan voeren met die kutzakken! (Henk van Straten: Kleine stin...