Kundigheid
v. (...heden), 1. het kunnen op enig gebied of in alg. zin, bekwaamheid, knapheid: blijken van kundigheid geven; — iemands kundigheden, dat wat hij kan; 2. bekwaamheid die men kan verkrijgen of zich verworven heeft, kennis: het geheel der menselijke kundigheden; gepaste en nuttige kundigheden.