Wat is de betekenis van Kriel (2)?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kriel (2)

Kriel o. uitschot, kleingoed: kriel van appelen; inz. kleine aardappelen; — (Zuidn.) musschenhagel; vischkuit. KRIELTJE, o. (-s), soort van kleine hoenders dwergkippen.

Gerelateerde zoekopdrachten