kotor
1 vies, vuil, smerig; 2 bruto; kain kotor, menstruatie; lidah kotor, beslagen tong; penjakit kotor, venerische ziekten; mengotori, bevuilen; mengotorkan, vies maken; kotoran, vuil(nis), rommel; faeces; kotor-kotoran, vuil, lorren; kekotoran, 1 bevuild; 2 vuilheid; pengotor, viespoets, smeerlap.