Koten
(kootte, heeft gekoot), 1. (veroud.) met koten (in de bet. 3.) werpen (jongensspel); 2. met kleine stenen werpen naar een rechtopstaande steen ; de kootbaas moet hem die zijn werpsteen weghaalt, trachten te tikken, waarna deze kootbaas wordt; 3. bikkelen met kootjes (meisjesspel).