Koon
v. (konen), 1. (niet alg.) wang, bep. het verheven deel rondom het jukbeen, waar een blos zich het eerst vertoont: een kind met blozende konen; 2. (bij vissers) kieuw van een vis.
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (konen), 1. (niet alg.) wang, bep. het verheven deel rondom het jukbeen, waar een blos zich het eerst vertoont: een kind met blozende konen; 2. (bij vissers) kieuw van een vis.
Marc De Coster (2020-2025)
(19e eeuw) (sold. K.M.A.) iemand die hard studeert. Zie ook: konen*. • Koon, (k.m.a.), iemand, die hard werkt, vooral veel aan wiskunde doet; van conus = kegel. (Taco H. de Beer & Eliza Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899) • Koon. Iemand die hard werkt, vooral in de wiskunde. Van conus: kegel. (Puz...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Marc De Coster (2017)
Koon - aan de KMA iemand die hard werkt, vooral in de wiskunde. Van Lat. conus = kegel (wiskundig figuur).
Jozef Verschueren (1930)
(konen; -tje) [kauwen] 1. wang, kaak: blozende konen; hangkonen. 2. Uitbr. kieuw van een vis.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
v./m. (konen), 1. wang, het verheven deel rondom het jukbeen, waar een blos zich het eerst vertoont: een kind met blozende konen; 2. (visserij) kieuw van een vis.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: