Wat is de betekenis van koof?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Koof

(<Fr.), v. (koven), (Zuidn.) 1. vrouwenmuts; 2. (gemeenz.) klap; 3. wijf.

2025-07-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

koof

1) (1960+, vero.) (jeugd) leuk, jofel. Destijds ook de naam van een tienerblad. • Uitgaande van de stelling dat kitsch-pop (of enz.) alleen genietbaar is van mensen-met-de-kapasiteiten-om-het-te-kunnen kan ik je zeggen dat P.J. Proby een heel erg zeer uitstekend voorbeeld is van bedoelde popkitsch, het mag, het kan, tis gewoon koof weetjewel....

2025-07-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

koof

koof - Zelfstandignaamwoord 1. hoofddeksel of hoofdtooi 2. Schuin vlak tussen wand en zoldering

2025-07-27
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

koof

Klap, oorveeg, m.n. in de verb. koof geven, krijgen, een pak slaag geven, krijgen. (Zie ook BO en C.). Afl.: koven, (iem.) afranselen, een pak slaag geven, slaan (Met de vrije rechterhand koofde mijnheer Bosteels hem ondertussen tegen de kop, in absolute stilzwijgendheid, wat de operatie nog tragischer maakte, CLAES 1950, 112. In een...

2025-07-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

koof

v. koven (Fr. coiffe); (Z.-N.) kornet, inz. muts voor oude vrouwen.

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

koof

[→Eng.], v./m. (koven), gebogen of schuin vlak dat de overgang vormt tussen de wand en de zoldering van een vertrek.

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Koof

KOOF, v. (kooven), (Zuidn.), [het Fransche coiffe] kap, kuifmuts; hoofdband: (gemeenz.) klap.

2025-07-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)