Wat is de betekenis van Knochen?

2025-07-26
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Knochen

been, bot; kluif(je), knook; kerel; bis auf die Knochen, door en door, in merg en been; ein alter Knochen, een oud baasje; alte Knochen, oude manschappen.