Kluiterig
bn. (-er, -st), in of vol kluiten. KLUITJE, o. (-s), 1. kleine kluit, klompje ; op een kluitje, dicht op elkaar ; — inz. klompje aarde : zitten als een kikker op een kluitje (zie bij Kikker); — stukje turf; wie een kluitje heeft, heeft er graag een turfje bij, elkeen tracht _ het weinige dat hij heeft te v...