klooiig
(1903) (stud.) kloterig; onnozel; onhandig. Zie ook klooi* en klooien*. • “Allo, kom, je mot ook 'ns jolig weze niet zoo klooiig” en de Lijs trok 'em aan z'n schouder bijna de deur uit. (Tjebbo Franken: Studentenhaver. Uit het Amsterdamsche studentenleven. 1902) • Klooiig (uit klooterig?). (Jac. van Ginneken: Handboek der Ned...