klis (klit)
v./m. (sen), 1. →Arctium, plantengeslacht waarvan in Nederland en België vier soorten voorkomen; 2. bloemknop met stekelige omwindselblaadjes; de jongens gooien met klissen; 3. prop of kluwen dood en ineengestrengeld haar; 4. (gew.) haar(vlecht).